
Nieuw West: voorstad van de Bijlmer
Amsterdam bestaat vooral uit zeer ver strekkende linten. De meesten lopen rechtdoor, anderen lopen krom. Sloten en grachten bepaalden vaak hun loop. Stedebouwers noemen dat lintbebouwing, in klassieke dorpen vaak de enige straat. In Wormer is hij zelfs kilometers lang.
En toen kwam eind 19e eeuw het idee van cirkelvormige steden, uitgevogeld door de Engelsman Ebenezer Howard, dat zich in Nederland vertaalde in tuindorpen. Enclaves als het ware. En vooral geconstrueerde nederzettingen. De uitwerking van het idee, dat er kleine samenlevingen moesten worden geschapen, knus in kleine straatjes met een plein in het midden, waarop een kerk, een buurthuis, wat winkels: ofwel plek van samenkomst, veel later vertaald naar portiekwoningen in flatgebouwen, zo’n piepklein pleintje per etage met 4-5 appartementen waar een vergeelde poster aan de muur hangt en daar tegenaan een afgestoten plant.
Amsterdam Noord ligt vol met die enclaves, gebouwd in de jaren ‘20, buurtjes als Tuindorp Oostzaan en Asterdorp voor de aso’s, de ontoelaatbaren. Ze liggen er slordig tussen andere bebouwing rond gestrooid. Geen idee wat ze het sociale leven brachten. Zou er ooit onderzoek naar zijn gepleegd? Ook Amsterdam Nieuw West kent er velen, gebouwd vanaf de jaren ‘50. Ze vormen net zoals in Noord een grote, bij elkaar geraapte rommel met de hoge flatgebouwen en andere nieuwigheid. En net zoals in Noord is het gros van de oude bewoners, klassieke arbeiders en werknemers met witte boord, vertrokken naar de groenstroken met laagbouw in ‘Amerikaanse suburbs’ als Almere en Lelystad en plattelands gemeenten als Purmerend, Heerhugowaard en andere dorpen in Noord Holland. Ze gingen na de slag om de Nieuwmarkt met 400.000, hun eindelijk te renoveren woningen achterlatend voor bouwheer Jan Schaefer, die er nu studenten en andere mensen van buiten kon huisvesten. Zij waren met 200.000, want vele (kleine) woningen werden ook gesloopt en de nieuwbouw, die ervoor in de plaats kwam, kende veel grotere woningen.
De huisjes in de dorpse enclaves van Amsterdam Nieuw West kregen hier, want na de oorlog was een nieuwe tijd aangebroken: ruime doorgaande straten en van die routes afgewende strokenbouw – huizen haaks op de weg – en rechthoeken met een lap groen voor de deur, met een boom erop. Soms was er een speelplek met later een hek erom heen, want vele jaren later gingen wij bovenal voor de veilheid. Er kwam ook een bestraat plein met kerk. Men zei, dat er mensen konden wonen in het geluk van licht, ruimte en groen, want de zon kwam overal, de ramen waren groter dan ooit, en er was oneindig meer groen en ruimte dan in 19e eeuwse buurten als de Pijp. En dat allemaal bij elkaar vergrootte ook het lichamelijk welbevinden. Er waren geen smerigheid verspreidende bedrijven in de buurt, geen geluiden van hameren op metaal, geen bedompte, kleine woningen met een wc direct naast de keuken, zonder douche en warm water. Het was er stukken gezonder. Epidemische ziekten als tuberculose kregen er geen kans en corona was nog onbekend.
Een zo’n dorp in Amsterdam Nieuw West is in 1954 gebouwd, direct voorbij de snelweg naar de Coentunnel bij Slotermeer. Het ligt naast de Burgemeester Cramergracht en heeft straatnamen als de Arthur van Schendelstraat. De architecten waren Tuynman en Snellebrand en de inrichting van het dorp was gebaseerd op het tuindorp Jeruzalem, uit de jaren voor de oorlog, vlakbij Betondorp en onlangs geheel gerenoveerd. De vorm van dit dorp ofwel het stedebouwkundig concept was niet direct het idee van Cornelis van Eesteren, de hoofdontwerper van Stadsontwikkeling, maar van zijn rechterhand Jacoba Mulder, zelf vormgever van het Amsterdamse Bos. Zij was zeer gecharmeerd van de hofjes-structuur in Jeruzalem. Het werd een eerste proef.