De laatste tijd horen we opeens, dat de verloedering van de Bijlmer begon, toen burgemeester Van Thijn in 1984 de Zeedijk liet schoon vegen. Vandaag werd het verhaal nog op onze tv verteld door Murat Isik die onlangs de Libris-prijs won met zijn boek over zijn Bijlmerjeugd.
De Zeedijk was vanaf midden jaren ‘70 de hangout van dealers in heroine, veelal Surinaamse mannen die door de Chinezen bevoorraad werden. De harde actie van de burgemeester leidde er toe dat de dealers zich terug trokken in hun heimat, met name de Bijlmer-flats zoals Gliphoeve rond winkelcentrum Ganzenhoef. De metro verschafte hun klanten een prima verbinding tussen hen en de stad. En de Bijlmer werd zo ook het roof- en verblijfsgebied van de slecht bij kas zittende gebruikers. Niet alleen voor mensen van buitenaf, maar natuurlijk ook voor hen die in de Bijlmer woonden. Er waren door dealers gerunde appartementen, trappenhuizen en bergingen waar ze hun ‘horse’ konden roken of spuiten. De Hollanders spoten het in de aderen voor een snelle en heftige kick, de Surinamers rookten, want zij eerden hun lichaam, daar moest geen spuit in. .
En toen begon de verloedering zeggen mensen als Isik, maar die was natuurlijk al veel langer gaande. De Bijlmer was immers vanaf de start in ‘68 een nogal instabiele samenleving, waar veel huurders snel vertrokken – per jaar zo’n 30% van het totaal – en veel leegstand was, leegstand die op zeker moment werd opgevuld door (Surinaamse)mensen zonder baan en vooruitzicht. Drugs kunnen het leven dan draaglijk maken en voor de handige jongens zijn hasj en heroïne een prima verdienmodel totdat zij ook zelf verslaafd raken. De actie van Van Thijn was vooral een verergering van de problemen in de Bijlmer.
De schoonveeg-actie was de uitkomst van een steeds repressiever beleid. Dealers en junks werden niet meer getolereerd, zeker niet rond de Nieuwmarkt waar gebruikte spuiten op kinderspeelplaatsen werden gevonden. Bewoners schreeuwden om actie en hun woede en angst werden versterkt door de tientallen doden, die jaarlijks aan een overdosis de pijp uitgingen. Het Parool hield er een nauwkeurig logboek van bij. In de jaren daarvoor, de jaren ‘70 werd het heroïnegebruik vooral als een ziekte gezien. Er kwam zelfs een opvangcentrum als het Huk in de Spuistraat waar junks onder een soort toezicht konden gebruiken en ook te eten kregen. En er was Surinaamse opvang van de stichting Sosa onder leiding van Ferdy Axwijk in een groot, mooi hoekpand aan de Vijzelstraat. Onder leiding van wethouder Irene Vorrink (voormalig minister onder Den Uyl) startte in ‘78 een beleid om de junken over een aantal oude wijken te verspreiden. Er werden cafe’s aangewezen waar de junks konden scoren bij een soort huisdealer. Daaronder ook een Surinaamse tent. Het nieuwe beleid liep echter al snel stuk. Het werd niet gepikt en mede daardoor verdween Vorrink.
In de Bijlmer van ‘84 keerde dit opvangbeleid ondanks de harde actie van Van Thijn weer ten dele terug. De Bijlmer lag tenslotte niet in hartje centrum en junks blijven hulpbehoevend. Onder de Elsrijkdreef naast kinderboerderij Gliphoeve werd een houten keet geplaatst waar Surinaamse heroïnegebruikers veilig hun horse konden roken. Voor het beheer ervan richtten ze hun eigen stichting op en ze noemden hun keet ‘Ons Stekkie’. Boze bewoners staken het een paar keer in de fik. En langzaam maar zeker verdween in de jaren ‘80 het heroïneprobleem. Gebruikers stierven of stopten ermee. De toeloop aan nieuwe gebruikers werd steeds minder en de hulp steeds beter. De heroïnegebruiker kan nu thuis blijven wonen of in een opvang. Z’n horse of methadon krijgt hij op recept.
Meer info: zie Hier en Nu en Andere tijden.
Nu er zogenaamde junkenhotels zijn ziet de gemiddelde Nederlander weinig meer van het gebruik van Heroine.
Het gebruik van cocaine rondom de Zuidas geeft geen overlast?
Vriendelijke groet,
mooi stukkie, professor!
Toen in 1975 Suriname onafhankelijk werd, wachtten veel mensen in Suriname dit niet af en zij vertrokken naar Nederland. Omdat er toen al flats in de Bijlmer leeg stonden (tot dan vrije sector en dus te duur voor de kleine beurs) werden de nieuwkomers voorlopig daar ondergebracht. Later zou de gemeente dit herhalen met nieuwe stromen immigranten die het gebruik van keuken en toilet niet kenden, maar dat is een ander verhaal.